Page images
PDF
EPUB

Dat deze schanddaad stinke boven de aard Als menschenaas, dat om begraving steent." Nog in dit eigen treurspel zal ze uitkomen. Caesar zal oprijzen uit het schimmenrijk en wraak nemen, wraak aan zijn moordenaars, wraak aan het volk, dat zijn dood met vreugde heeft begroet. In den nacht vóór den slag, die de laatste hoop der samenzweerders vernietigt, verschijnt Caesar's geest in Brutus' tent, als zijn booze geest, die in de vlakte van Philippi hem zal weerzien. Reeds is de burgeroorlog in vollen gang, en zijn eind is niet te berekenen. Van de verwachte vrijheid is geen sprake meer. Het driemanschap heeft den zetel ingenomen, en heerscht in Rome » door verbanning en proscriptielijsten." Niemand is meer veilig; een groot aantal senatoren is gedood; zelfs Cicero is aan het onheil niet ontkomen. En onder de leden van het driemanschap zelf zal weldra nieuwe verdeeldheid uitbarsten. De uitkomst is reeds nu licht te voorspellen. Waar zij samenkomen, om te bepalen, wie het vonnis van verbanning of dood zal treffen, daar moet Lepidus zijn broeder, Antonius zijn zusters zoon prijsgeven; van Octavius alleen wordt geen soortgelijk offer gevergd. Het eerst wordt Lepidus door de twee anderen op zij gezet: Antonius spreekt terstond zijn voornemen uit, om hem enkel als een lastdier te gebruiken (IV. 1):

,,Al laden we op dien man nog zoo veel eer,

Hij draagt ze toch slechts zoo als de ezel 't goud,
Om hijgend zweet te laten onder 't pak,
Gevoerd, gedreven, naar 't ons lust te gaan;
En bracht hij onzen schat eens naar ons doel,
Dan nemen wij zijn last hem af, en jagen
Hem als den luien ezel weg, te grazen
In 't open veld,”

En al schijnt Octavius hem niet zoo laag te stellen, al waardeert hij hem nog als een dapper en beproefd soldaat,” toch ziet hij in, dat Lepidus een nietig en onbruikbaar mensch" is, wien men bij de verdeeling van 't drievoudig rijk onmogelijk een derde deel kan afstaan. Maar ook Antonius zal niet lang stand houden. In de velden van Phi

lippi (V. 1) komt zijn minderheid reeds uit in dat korte woord van Octavius:

,,Ik dwarsboom u niet; maar 'k verlang het zoo."

En moge zich al het tegendeel in het gevecht vertoonen, waar Octavius door Brutus geslagen wordt, terwijl Cassius voor Antonius moet wijken (V. 3), op het eind toch is het weer Octavius, die de vruchten der geheele zegepraal inoogst (V. 5), waar hij allen die met Brutus waren in zijn dienst neemt, om zoo een aanvang te maken met de rol, die hij spoedig meesterlijk zal afspelen. Zoo zal andermaal de geheele Romeinsche wereld aan één enkel man onderworpen zijn, en van Octavius gelden, wat Cassius (I. 2) van Caesar sprak:

,,Maar nu heeft Rome ruimte in overvloed,

Want in haar omtrek leeft één eenig man."

Onder dat nieuwe bewind zal de last des volks niet lichter zijn dan onder Caesar. Want hoe weinig het één der drie mannen om het volksbelang te doen is, blijkt reeds in die woorden van Antonius (IV. 1), waaraan allen hun zegel hechten:

Maar Lepidus, ga gij naar Caesar's huis;
Haal ons zijn testament; we zullen zien,
Wat aan legaten zich nog korten laat."

Treffend voornemen inderdaad! Tegen Caesar's moordenaars had Antonius het volk opgeruid juist door het voorlezen van Caesar's testament en het uitzicht op rijke legaten; thans moet die uiterste wil besnoeid en op die legaten zoo veel mogelijk worden afgedongen. Zoo heerscht niets dan het grofste eigenbelang; het belang der burgers komt niet. meer in aanmerking. Voorwaar, de geest van Caesar gaat rond en weet zich bloedig te wreken. Op de middaghoogte van al zijn trotsche ontwerpen gedood, heeft hij toch niet te vergeefs geleefd; wat hij bedoelde komt tot stand, ook waar hij zelf niet meer in staat is het te voltooien; en het blijft bestaan eeuwen lang, terwijl het werk der samenzweerders te niet is gegaan nog vóór hun persoon gevallen is.

Zoo leeft Caesar voort in de geschiedenis der menschheid; de samenzweerders enkel in de scheppingen der dichtkunst.

Want ook die voorspelling is uitgekomen, waarmee zij elkaar na Caesar's val verkwikken (III. 1):

"Hoe menige eeuw hierna

Zal dit verheven schouwspel wederkeeren

In ongeboren staten, nieuwe talen !

Hoe menigwerf bloedt Caesar nog ten spel,

Die aan Pompejus' zuil nu nederligt,

Niet meer dan 't stof waard.

Zoo vaak dat geschiedt,

Zoo dikwijls noemt men ons verbond de mannen,
Die aan hun land de vrijheid wedergaven."

Althans zochten weer te geven. Dat het plan mislukte; dat al wat zij voor plicht hielden onmachtig bleek tegenover de noodwendigheid der wereldgeschiedenis; dat zij te gronde gingen onder een last die hun te zwaar was, en dien ze toch als een heiligen last moesten op zich nemen; dat juist maakt het tragische uit van hun bedoelen en van hun doen. Want het is onwaar, wat Antonius bij Brutus' lijk verzekert (V. 5):

,,Elk der samenzweerders buiten hem Deed wat hij deed uit wangunst tegen Caesar;

Hij enkel, door een edlen zin bezield,

Sloot voor het heil des staats zich bij hen aan.”

Ook de anderen zijn niet allen door lage beweegredenen alleen tot hun daad bewogen. Ook onder hen zijn er, die als Cassius onder het juk van den tijd zuchten, en die liever sterven dan onder den koninklijken scepter gekromd te leven. Ook onder hen zijn er, wien het om Rome's vrijheid te doen is, en al gaat het hun niet als Brutus, die het offer zijner warme liefde tot Caesar moet brengen, toch is er nog iets anders dan haat en jaloerschheid, wat hun den dolk in de hand drukt.

Moet ik de gedachte uitspreken, die dit geheele treurspel bezielt, ik doe het liefst in deze woorden: De geest der wereldhistorie gaat voort trots allen tegenstand; wie het waagt zich te verzetten, wordt weggestooten; zelfs wie niet langer in staat is hem te verstaan en hem alleen te dienen, wie in de eerste plaats zich zelf begint te zoeken, wordt

als onbruikbaar achtergelaten, en gaat door kleine gebreken. te gronde.

Dat is het wat wij in Caesar aanschouwen. Daarom juist al die karaktertrekken, die men in den held van een treurspel nauwelijks dulden kan. Hij is de oude Caesar niet meer, die zich als het werktuig eener hoogere macht erkent en haar wil dienen. Wel moet Brutus het toegeven, dat zijn rede tot nog toe niet door zijn hartstocht wordt overheerscht (II. 1), maar toch ook buiten die algemeene onzekerheid, wat de hoogste macht in den staat uit den mensch, wien zij verleend werd, misschien maken zal, is er veel in Caesar gekomen, dat hem belet langer door het noodlot te worden gebruikt. Hoe zouden groote daden nog mogelijk zijn, waar haar plaats door groote woorden is ingenomen? En het gemoed, door vrees en bijgeloof gefolterd, door eerzucht geprikkeld, die aan de teekenen der macht meer waarde hecht dan aan de macht zelf, hoe zou het volle vrijheid laten aan het verstand, dat de gebeurtenissen kalm moet overzien om ze tot een goed doel te leiden?

In 1740 kwam in Duitschland de eerste vertaling van een stuk van Shakespeare nog een jaar te voren kende Bodmer zelfs zijn naam zoo slecht, dat hij hem Saspar of Sasper noemde in het licht. Ze was die van zijn Julius Caesar. Ze gaf Gottsched aanleiding tot deze fraaie opmerking: » Het ellendigste werk van onze gemeene tooneelspelers is nauwelijks zoo vol fouten tegen de regels van het tooneel en van het gezonde verstand als dit treurspel van Shakespeare. Het heeft zoo veel gebreken, dat geen mensch het zonder walging lezen kan." Het is goed, van tijd tot tijd aan zulke woorden te herinneren. Ze doen ons zien, dat we toch vooruit zijn gegaan, en ze geven ons het treffende bewijs, dat Lessing, Herder en Goethe om geen andere, kleinere namen te noemen niet vruchteloos hebben gewerkt.

[ocr errors]
« PreviousContinue »