Page images
PDF
EPUB
[ocr errors]

met het gemeene gevoelen niet bestaan kan, nu komt hy ook tot de seden en heylig leven, voorgevende dat dit ook door 't gemeene gevoelen gekrenkt ,, werde. Daarom, fegt hy, moeten de menschen van bygelovigheid en ,, onnutte vreese bevreit werden, op datse God alleen van herten dienen en vreesen mogen .. 't Selfde prætext heeft Spinofa, David Joris, de Vry-geetten, en eertijds de Epicuriften gehad, 't welk wy moeten aanmerken, op dat de Christelijke Leeser verstaan mag, waar dese voorgevinge van daan komt, die beter een Heyden betaamt als een Christen. Hy mag ons ondertufschen niet qualijk afnemen, dat wy hem hebben met foo hatelijke menschen vergeleken, hy is ons eerst te na getreden en heeft de geheele Chriftenheid van fulke bygelovigheden beschuldigt, die de geheele Gods-dienst om verre werpen. Wy konnen dan dit niet anders opnemen als voor een lasteringe. De Heydelbergsche Catechismus Vrag. 1. en het Belijdenis Art. x1. heeft dit al beantwoord. Hy hadde immers behoren onderscheid te ftellen tusschen de goddelosen en vromen en de fotte en bygelovige vreese niet vermengen met de vreese die uit omfichtigheit en het geloof van daan komt. Maar hy heeft nooit de middelweg konnen vinden en inlaan. Evenwel hadde hy als een wijs man alle extremiteiten moeten mijden, ten opsicht dat hy niet alleen des gemeenen Volks bygeloovigheden weg nemen, maar ook by de Theologanten daar voor wil aangefien zijn, als of hy als een Philosooph fijn saake verhandeld hadde. Maar nu doet hy niet minder als dit. Want het gemeene volk heeft het hem alleen niet gedaan, de geheele Kerk moet een klad aangewreven werden. Maar 't past seker voor geen Theologant de goddelosen alle vreese voor de Helle en Duyvel te benemen, die foo dikmaals met die vreefe voor Gods oordeel gelijk 2 Pet. 11.4. tesien is, konnnen behouden werden, ja selve de gelovigen worden daar door aangedreven om wakker te zijn, de wapenen des Geests by de hand te nemen, en met vreese en bevenbare Saligheid te werken. Phil. 11. 12. 1 Pet. v. 9. Is dit D. Bekker niet genoeg, Voetius sal hem nader onderrecht geven Disput. Tom. III. de Magia, gelijk ook Galvinus in fijn Tractaat tegen de Vry-geeften.

,, Wijders sal D. Bekkers werk daar toe strekken, dat elk een fijn fonde ,, erkenne, en de Duyvel niet fonder oordeel en difcretie de schuld bylegge, Gelijk als of niemant dit voor hem gefien en berifpt hadde. De duitsche Lefer gelieve eens 't VIII.cap. van D. Dyks Tractaat van de bedrieglijkheit des menschen berte na te fien, daar hy foo wel dit pretext der goddelofen beanwoord, dat men vorders geen antwoord daar op van doen heeft, gelijk mede Burmanmus gedaan heeft, Synopf. lib. 1. C. XLVI. §. 55. 't Past seeker geen Leeraar het geloof foo ten toon te stellen, om dat uit de een of ander Leeringe een quaad gevolg getrokken word. Wil men foo te werk gaan, men heeft maar te feggen, dat de Gereformeerde Kerke Gods Voorsienigheit niet gelooft, om dat hare tegen-partyen haar nageven, datse God de oorfaak van de fonde ftelt. Ik meene daar foude wat meerder te doen wesen met de geleerden van de Papisten, Arminianen en Socinianen, als met het sotte gevolg des gemeenen volks. Men hoeft daarom de werkingen des Satans niet te ontkennen, en der goddelosen haar elend te verminderen, recht aan tegen Paulus, lus, Ephef. 11. 2. 2 Tim. 11. ult. daar is immers een veel lichter weg, dese knoop op te loffen, als 't D. Bekker maar hadde willen doen.XX. SNYDINGE.

Eindelijk geeft hy voor, gelijk ook D. Joris eertijds gedaan heeft, dat by des Satans Rük vernielt enlegt de onse te last, dat se van de Duyvel veel houden, ja dat jy't voor hem fullen opnemen en hem helpen, indiense sich daar tegen durven aankanten. Maar ik foude hier 't contrarie stellen en D. Bekker sal 't met'er tijd felve gevoelen, hoe hy 't rijk des Duyvels heeft helpen vorderen. Ten minsten poogen de voorstaanders van fijn Boek in den akker des Heeren onkruid te sayen, de menschen forgeloos te maken, de tonge der Vry-geeften te loffen, en de Schrifture schimpelijk en spotachtig te handelen. Wy trekken 't ons ook foo niet aan, dat wy dienaars des Satans zijn, de oude Leeraars en die het Euangelium met haar bloed versegelt hebben, moeten defelfde naam dragen. De Vry-geesten sullen evenwel dit weten, dat wy het niet voor de Duyvel opnemen of hem helpen, 't is ons om de H. Schrift, om de Chriftelijke Religie, om de Godsaligheit en de Geloofs Artikelen te doen. Want indien D. Bekkers dwalinge de overhand neemt, foo is 't met die alle gedaan. Neemt eens iemant ontkende dat Chriftus onder Pontius Pilatus geleden heeft en sich inbeelde, dat hy geloofde wat in de H. Schrifture staat, foude hy met recht de Chriftenen, die hier over met hem twifteden, be-schuldigen konnen, dat sy 't voor de Heydensche Pilatus op namen? Hier word dan niet een of ander Historie geraakt, maar de geheele Schriftuur, om dat d'artikel van de Dayvel met de andere foo nauw verbonden is, dat hy daar van niet kan af gesondert werden, fonder de gantsche Leere 't ondermijnen. Daarom nemen wy 't volgens op voor de innerlijke en uiterlijke huishoudinge van Chriftus Rijk. Gen. 111. 15. Apoc. xx. 1. 2. Rom. xvI. 20. voor 't menschen elend onder de fonde. Eph. 11. 2. 2 Tim. 11. ult. voor de verlofling des Sondaars Heb. 11.14. voor de genade tot bekeringe. Colof. 1. 12. 13. Act. XXVI. 18. 2 Tim. 11. ult. voor de nootsaakelijke genade tot volherdinge Rom. 111.38. 39. Eph. v1.10.18. 2 Cor. X11. 9. Joh. x. 28. 30. Matth. XVI. 18. voor de Godfaligheit, die ten meesten in geeftelij ke wakkerheit, in 't gebruik van de geeftelijke wapenen en in 't bidden tegens de befoekingen bestaat, Matth. VI. 13. XXV1.41. Eph. VI. 42. En dan ook voor de Geloofs Artikelen, die tegens de Vry-geeften en Saddudeën geftelt zijn. Laat haar dan nu lafteringen op ons uitstoten, foo veelse willen, ons gelove sal evenwel vast staan gelijk een steenrotse. Eer wy hier van afscheyden, moeten wy dit noch feggen, dat fich de grootste misilagen altijd onder het dekfel van Religie en Godfaligheit verborgen hebben. Dit weet D. Bekker ook heel wel, maar, dat hy over fijn bedrijf foo veel te meer berouw hebbe, foo verfoek ik, dat hy dit aangaande de Dordrechtsche Canones in haar besluit gelieve na te fien.

[blocks in formation]

Noch een antwoord op D. Bekkers swakste tegenwerpinge. XXX.D Us verre fijne voorgevingen. Daar is noch eene tegenwerpinge overig; maar ik weet niet of 't wel de pijne waardig is daar op te antwoorden, in 't bysonder daar hy al selve de voornaamste plaatsen daar toe krachteloos gemaakt heeft, te weten 2 Pet. 11.4. Jud. 1.6. gelijk ook Matth. xxv. 41. waar uit hy foude besluyten konnen, dat de Duyvel van begin af in de Hel verbannen is. Des niet te min redeneert hy op defe wijfe: dat geen plaats bequaamer voor de gevallene Engelenzy, als de Hell; dat men niet wel vatten kan dat de straffe der boose geeften uitgestelt zy, dat de Schriftuur niet te kennen geeft, dat haar defe genade of tot bekeringe offe tot matiginge der straffe gefchied zy, dat de hoose geeften geen Middelaar hebben en volgens dien ook geen hoope tot Saligheit voor haar overig is, waarom foudele nu de rechtvaardige rechter niet terstont na haar val ter hellen verwesen hebben? Maar foude wel God geen andere redenen daar toe gehad hebben, als die hy ons daar voorstelt; ja seker wel andere en heel grote. De fonde regeerde in de wereld, foo heeft dan God toegelaten, dat de Satan mede werkte, op dat hy namaals foo veel te swaarder met de vaten des toorns gestraft wierde. Aldus begrijpen dit point Juftinus de Martelaar enNazianzenu. En waarom foude dit God ook foo niet bestiert hebben, overmits fijne genade en gerechtigheit soo veel te meer verheerlijkt word, en des Saligmakers weldaden foo veel te meer uit steken, daar hy den fondigen mensch uit de banden des helschen vijands en uit foo groote slavernije verloft, en tot het Koninkrijk der Hemelen brengt ? Is 'er ook eenige kracht in de eerste belofte Gen. 111. 15. 't moet dese zijn of niet met al. D. Bekker mag nu foo fubtiel zijn als hy wil, wy fien evenwel van de eene fijde-in defe verborgentheit Godes wijsheit, en op de ander fijne barmhertigheit, en wy verheerlijken foo veel te meer fijne getrouwheit en macht, foo veel te machtiger de kracht der fonden, het elend der fondaars, en 't gevaar der verleidinge door de Satan is. En dat leeren ons mede onfe Belijdeniffen en Sijmbolen na de rechtsnoer van de H. Bladeren ook in dit point heel wijfelijk ingefchikt.

Maar wy moeten D. Bekker hier in noch wat meerder verstrikken en klemmen. Hy kan niet ontkennen, dat de Satan straks na fijn val gestraft is geworden, wanneer hy van Gods aangeficht dier voegen verstoten wierd, dat hy om God denkende zittert, Jacob.11.19. Nu vraag ik hem, of de helle dan alleenlijk de straffe voor de Duivel is? En indien ja: of hy dan altijd daar in is gebleven? Dit sal hy ons buyten twijfel toestaan. Nu ftelt hy mede, dat de geeften op geen plaatse zijn, en dat haare falige of elendige gedachten alleen de Hemel of de Helle uit maken. Wat nu voor raad? Wederom als hy gelooft dat onse eerste Ouders door de verleidinge des Satans gevallen zijn, 't welk ik evenwel niet vast weet, foo vrage ik, of de Duivel straks na fijn val in de Hel verwesen is geworden? Indien ja, hoe dat hy onfe eerfte Ou

ders

1

ders in 't Paradijs heeft verleiden konnen? Indien neen: waarom is hy niet terstont opgesloten geworden? Hoe kan men feggen, dat God rechtvaardig is, daar hy hem toegelaten heeft, in 't Paradijs te gaan, de Heilige Menschen te verfoeken en 't overwinnen, en foo doende de fonde en de dood in de wereld, ja over 't geheele menschelijke geflacht te brengen? Of strijd dit tegens Godes gerechtigheit niet, blijft hy evenwel een wijse God, wat fwarigheid, dat hy niet ook behoudens defe eigenschappen de Satan soude konnen toe laten over en onder de goddeloose te heerschen, op dat hy foo veel te swaarder namaals gestraft werde, hoe veel te meerder quaad hy onder 't menschelijke geflacht gewerkt heeft ? Rom. IX. 22.

Dit is nu aangaande de tegenwerpingen en prætexten, die D. Bekker gedrongen hebben, ons foo heftig aan te grypen en uit te eischen. Hy mag nu selve oordeelen, of 't wel foo gewichtig is, dat geleerde luiden haar gevoelen daarom fouden op geven. Hy is wijs en schrander genoeg om te sien, dat fijne redenen geen kracht hebben, alsse met de onse vergeleken werden. En indien hy fijn ruft niet houd, foo moet ik nootsaakelijk seggen, dat hy wat anders voorgeeft, en wat anders in fijn boesem voed. 't Kan ook van geen flecht belang wesen, dat hem drijft de Chriftenen foo spijtig aan te taften, en foo veel werks op te vatten en met foo groten yver te woelen, dat het oude gevoelen uit de kerken uitgebannen werde. Wat hier van eindelijk te verwachten staat, konnen wijse luyde wel giffen, en mifschien mocht het niet lang lijden, of wy sullen alle klaare blijken van dese leere sien.

XXI. SNYDINGE.

D. Bekkers dwaalingen worden uit de Philofophische gronden
der nieuwe Methode wederlegt.

XXXI. D It foo aangemerkt zijnde, fal ik eindelijk het Kasteel van fijne dwalingen bestormen, en komen tot fijn eerste beginsels. Te weten, D. Bekker heeft liever volgens fijn denkbeelden willen philofopheren, als God-geleerdelijk spreeken volgens de H. Schriftuur: want die heeft hy verdrait, op dat hyse na fijn philofophie foude buygen. Soo feer betaamt het dat het oude Geloof, en de Schriftuur selfs wijkt voor de Philofophie van D. Bekker. Derhalven mogen de Chriftenen met reden bevreest zijn. Wie en vreeft niet de wapenen, waar door ons oud Geloof te gronde gaat? alhoewel het wonder is dat die geleerde Man in de Voor-reden van de nieuwe Editie van't tweede Boek heeft willen ontveinsen of loochenen, dat hy Philofophifche gevoelens of onderstellingen van de natuur der Geeften, en haar werkingen, als bewijsen van fijn stellingen gebruikt heeft. Te weten, al wat hy/gephilosopheert heeft van de Geesten, die op de " lichamen niet konnen werken, heeft geen plaats onder de redenen, waar uit hy fijn bewijs genomen heeft. Recht foo! miffchien om dat hy gevreest heeft die gene aanstoot te geven, welke, alhoewel sy de methode van de nieuwe Philofophie beminnen, nochtans seer qualijk nemen, dat hy tot het uitterste vervallen en door het philosopheren verder verrukt is, als 't behoor

F;

[ocr errors]

de..

1

de. Maar het betaamde een wijs man sterker te wesen, als dat, 't geen in fijn gemoed niet meer verborgen, maar nu in de pen gereet was, te ontveinsen. Hierom weet ik niet of hy fich felven wel gelooft heeft, als hy dese dingen schreef. Want in 't tweede Bock't 9. cap. §. 8. uit dit Philofopheren, dat een geeft op een geeft niet kan werken, veel min op een lichaam, heeft hy de goede Engelen selfs niet tot eenige goede werkingen toegelaten, omse in defe wereld onder de Goddelijke voorfienigheit te oeffenen, hebbende na fijn believen die plaatsen verdraait, die dit opentlijk bevestigden. Waarom foude hy defe weg voor sig bereit hebbende, om de felfde reden den gevallen Engel, de Satan, met alle werkingen in de wereld, benomen en hem gefloten hebbenin de hel, gelijk hy de goede Engelen gedaan heeft in den Hemel, nademaal hier niets voor hem was, waar op hy konde werken ? Siet eens na en vergelijk hier by het by gebrachte hoofdstuk, §.16. Nu waarom hy daar na dese manier van philofopheren, als hy fijn voornaamste werk begon, niet gebruikt heeft, weet hy felfs beft. Of heeft hy willen schijnen een voorstander te zijn van de Godfaligheit, op dat hy fig foo veel te beter fou doen geloven? Of vreeft hy openbaar dat brand-merk te geven aan fijne Philofophie, dat hy met fijn gevoelen fig tegen het geloof en de geheele Chriftenheit aankant? alhoewel hy in de Voor-reden van fijn eerste Boek genoeg te kennen geeft, wat het oogmerk is van fijn aangevangen werk, wat het fondament en fijn voornaamste bewijs-reden is. En hy heeft sig self ook niet moeten vergeten, op dat hy voor geen veinser soude te boek staan, ,, Want hy gelooft dat hy al,, derminst die gene fal voldoen, die de fondamenten van Cartefius verwerpen, ,, volgens welke hy geeft en lichaam, en die alle beide, van God onderschey,, den had. En daarom roemt hy dat'er niemant sal gevonden werden, die foo net als hy, het oneindig verschil tuffchen God en het schepfel, als mede de eygenfchappen van ziel en lichaam aangemerkt heeft. En dit heeft hy moeten doen, foo fijn werk staande fal blijven, 't welk alleen op dit verschil steunt. Let hier op Leefer, en fiet, of de voornaamste redenering van die Man, waar op als een pijlaar fijn geheele dwaling gebouwt wert, niet en is fijn nieuwe manier van philofopheren, welke loochent alle werkingen van geeften op de lichamen? wat reden heeft hy dan gehad, waarom hy de selfde ontveinfde, en op vroome en deftige Mannen in fijn tweede Voor-reden vergramt is, om dat sy fijn dwaling van haar foo feer gehaat, dese oorsaak, als de ware oorfpronk toegeschreven hebben? Als of het bedrog niet aan den dag was, dat foo een Philofooph of Man weynig paft, die met foo groot een vertrouwen en schilt der waarheit bedekt zijnde, als een onbevreefden Ajax, fijn werk begonnen had tot eer en glorie van de Gods-dienft.

Ja felfs heeft D. Bekker, op dat hy fou toonen dat fijn beginfelen, waar uit hy procedeert, philofophifch zijn, in fijn tweede Bock bet 1. Gap. als hy de staat van 't geschil maakte (welke hy nochtans noit gemaakt heeft) voor al den Leefer forgvuldig willen waarschouwen van't gebruik der reden in dese questie, bepalende de Schriftuur in fekere limiten door een Spinofiaansche voorligtigheit, op dat sy de reden in natuurlijke en philofophifche faken niet te feer nadelig soude zijn. Teweten, dat de Schriftuur de natuur der faken niet uitleit, maar laat dat aan de reden over. En vorders leert sy den mensch,

« PreviousContinue »