Page images
PDF
EPUB

Die beenbekleeding der Achajers herinnert aan een bezwaar van meer algemeenen aard. De bij Homerus telkens onveranderd terugkeerende epitheta, hebben in het oorspronkelijk schier geen beteekenis. Misschien dienden zij alleen (in een tijd toen de dichters het schrift nog niet kenden) als hulpmiddel om de verzen gemakkelijker in het geheugen te doen blijven. Vertaald, daarentegen, bekomen die karakteristieke herhalingen onwillekeurig iets pedants.

Zing ons den wrok, o godin,

van Achilles den zone van Peleus vangt de Ilias aan; en keer op keer wordt Achilles Peleïde" genoemd. Doch men verbeelde zich dat er stond:

Zing ons de kunst, o godin,

van Rembrandt, den zoone van Harmen Van Rijn.

De twee gevallen zouden niet wezenlijk verschillen, en een ieder nogtans terstond glimlagchen om deze schoolsche aanduiding van den leidschen molenaarszoon. Gezegd moet worden, dat eene vertaling in verzen meer gevaar loopt, zich aan dit pretentieuse te bezondigen, dan eene in proza.

"

Insgelijks in het voorbijgaan doe ik opmerken dat de aanhef: Zing ons den wrok, enz.", reeds dadelijk ter wille der versmaat door Mr. Vosmaer is aangevuld met een woord, hetwelk bij Homerus ontbreekt. De Odyssea begint: „Muze, verhaal mij enz." De Ilias: Zing, godin, den toorn enz." In verband met de onderstelde wording der homerische gezangen, is dit natuurlijk. De aode is een lieveling der muze. De godin fluistert hem zijne liederen in, of zingt ze hem voor. Zoodra daarentegen de vertaler zegt: „Zing ons," doet hij bij den lezer de voorstelling ontstaan, alsof de muze iets voorzingt aan het publiek ; wat het geval niet is. Niet het publiek bezielt zij, maar den dichter, en hem alleen.

In den negenden zang der Ilias wijst Achilles Agamemnon's gezanten en voorstellen af, het antwoord rigtend tot Ajax: Alzoo sprak hij, en ieder

den dubbelen beker verheffend Plengde en ging naar de schepen

terug. Vóór ging hun Odusseus.

Mede omtrent dien beker zal men met vrucht Dr. Schliemann's fotografischen atlas raadplegen. Schliemann vond te Troje eene merkwaardige gouden drinkschaal, welke men van twee zijden aanvatten en waaruit men aan beide zijden drinken kon: eerst de eene gast regts, daarna de andere links. Aan zulk een beker heeft Homerus blijkbaar gedacht, hetzij uit eigen aanschouwing of van hooren zeggen. In Mr. Vosmaer's vertaling is dit eigenaardige verloren gegaan. Een beker met twee ooren en twee tuiten is een teekenachtig voorwerp. Een „dubbele“ beker geeft niets te zien.

Nog een bokaal is die van den ouden Nestor, in den elfden zang. Met andere voorwerpen wordt hij op tafel geplaatst door Hecaméde, Nestor's slavin, eene krijgsgevangen koningsdochter :

Eindlijk een schitterend vat,

dat de grijze van Pulos gebracht had; Rondom was het beslagen

met goudene knoppen, en hengsels

Zaten er, vier in getale,

om elk twee goudene duiven

Pikkend hun voeder; van onder

een tweetal voeten tot steunsel.

Niet slechts vond Dr. Schliemann te Mycene een gouden beker, op welks ooren, twee in getal, diezelfde pikkende duiven voorkomen; maar men ziet ook uit het zamenstel, dat er geen spraak is van een steunsel, bestaande uit twee voeten; afgezien van het pleonasme. Homerus zegt, dat de beker twee bodems had. Zoo rust ook Schliemann's drinkschaal op een hollen voet, insgelijks voorzien van een bodem, evenals de schaal zelf. De dichter der homerische gezangen heeft bekers van dit model óf zelf gezien, óf heeft geweten dat zij reeds zeer vroeg in Griekenland vervaardigd werden.

Ik beperk mij. Ook te Troje, maar vooral te Mycene zijn een aantal gouden voorwerpen opgegraven, handtastelijke bewijzen eener grieksche industrie, welke den tijd der groote grieksche kunst niet alleen, maar dien van Homerus zelven of der homerische gezangen, ettelijke eeuwen moet voorafgegaan zijn. Mr. Vosmaer laat Homerus gewagen van het goudrijk land van Mukene." Elders vertaalt hij het schattenbezittend." Een

schier onvermijdelijk gebrek van vertalingen in verzen is, dat hetzelfde woord de eene reis dus, de andere anders overgezet wordt. Doch dit zij zoo. Verplaatst men zich in gedachte te midden van het myceensch Muzeum, door Dr. Schliemann te Athene bijeengebragt, dan begrijpt men dat Homerus noch schattenbezittend, noch goudrijk bedoeld heeft. Mycene is in den voorhomerischen tijd een middenpunt van goudsmidsnijverheid geweest; en gedurende duizenden jaren hebben de myceensche koningsgraven, thans opgedolven, daarvan de herinnering bewaard.

IV

Het is slechts natuurlijk, dat men in de Ilias weinig of geen bijzonderheden aantreft omtrent het leven der Hellenen te huis. Zij bevinden er zich buitenslands, te velde, op expeditie. De vrouwen en kinderen zijn achtergebleven. De geïmproviseerde grieksche stad, aan de trojaansche kust, is een versterkt legerkamp. Alles heeft een militair aanzien.

Daar het beleg wordt voorgesteld, tien jaren geduurd te hebben, verwondert het ons niet, dat in het tiende jaar het kamp naar eene nederzetting is gaan zweemen. De tent van Achilles, beschreven in den vier en twintigsten zang, is een groot huis van planken, met rieten dak. Zij heeft eene overdekte voorgaanderij, een stel kamers in het midden, en aan de achterzijde stallen en een wagenhuis.

Doch dit is ook al. In de Ilias bekomt men een blik op het trojaansche, meer dan op het grieksche leven. De Trojanen verkeeren er te hunnent. Althans het gezin van Troje's koning; want van de zeden en gewoonten der onderdanen wordt niet gerept. Priamus bewoont met zijne familie een uitgestrekt paleis, in welks bijgebouwen afzonderlijke vertrekken zijn ingerigt voor de gehuwde zonen Hektor en Paris. Het paleis zelf, voorzien van een toren met een terras, bevat gelijkvloers vijftig kamers, geplaveid met marmer: het zijn de slaapkamers der verdere gehuwde zonen en hunne vrouwen. Twaalf andere kamers, insgelijks met marmer, worden ingenomen door de gehuwde dochters en hare mannen. De prin

sessen houden zich onledig met weven, Helena zoowel als de overigen. Wanneer koningin Hecuba in hare kleedkamer een gewaad gaat uitzoeken, waardig de godin Athena te worden aangeboden in haar tempel, dan bemerkt men dat de voorraad niet gering is, en er zich onder de pronkgewaden ook uitheemsche bevinden, van fenicische afkomst. Paris heeft ze medegebragt van de reis. In den laatsten zang laadt Priamus eene korf vol geschenken voor Achilles op zijn wagen, om te dienen als losprijs voor Hektor's lijk. Het zijn mantels, tapijten, dekens, wapenrokken, staven goud, metalen vazen en kuipen, een fraaibewerkte beker. Andromache, Hektor's gemalin, vinden wij, bijgestaan door eene voedster, bezig met haar zoontje. Over het algemeen spelen de kinderen en de vrouwen eene voorname rol, ook wanneer zij niet met name genoemd, maar alleen aangeduid worden als het natuurlijk voorwerp van de bescherming der mannen. De groote ramp van den oorlog is, dat, ingeval eener nederlaag, de vorstinnen en de koningsdochters in vreemde dienst het huiswerk van slavinnen moeten verrigten, en de koningskinderen opgroeijen te midden van spot en vernederingen.

Wanneer men let op de beteekenis der vrouwen in de grieksche zoowel als de trojaansche maatschappij der Ilias, dan zou men niet gelooven, door zoo vele eeuwen gescheiden te zijn van onze hedendaagsche vrouwelijk eemancipatie. De geheele oorlog wordt door de Grieken met geen ander doel ondernomen, dan ten einde op de Trojanen wraak te nemen wegens het ontvoeren van Helena. De geheele strijd tusschen Agamemnon en Achilles loopt over eene krijgsgevangene, welke Achilles toebehoort en Agamemnon hem wederregtelijk ontneemt. Eene andere jonge krijgsgevangene is oorzaak, dat het grieksche leger door eene pest geteisterd wordt. Het tragisch beeld van Andromache vult den geheelen achtergrond der Ilias. Hecuba, Kassandra, Polyxena, beslaan in de sagen, welke zich aan de Ilias vastknoopen, de plaats van hoofdpersonen. De ondergang van Agamemnon's geslacht, bij de thuiskomst na het beleg, wordt door twee vrouwen bewerkt: Klytemnestra en Elektra. Zoo is eene andere vrouw, Penelope, het begin en het einde der Odyssea, terwijl Nausicaä, in het voorbijgaan, er zich het

voorwerp der uitgezochtste hulde ziet. De maatschappelijke regten dier vrouwen mogen in de geschreven of ongeschreven wetgeving beperkter geweest zijn, zij zelven hadden hare zusters van den tegenwoordigen tijd in de zeden niets te benijden. Haar persoon is de spil, waar de openbare zaak en al de hartstogten der mannen zich om bewegen. Haar lief en haar leed vormt schering en inslag der homerische gezangen. Die bedrijven der Odyssea, welke op Ithaka en in Griekenland spelen, verplaatsen ons in eene meer uitsluitend grieksche wereld, dan de Ilias. Wanneer de jonge Telemachus te Sparta berigten komt inwinnen omtrent zijn verloren gewaanden vader, dan staat hij als een knaap uit de provincie, die voor het eerst eene hoofdstad bezoekt, verbaasd en verbluft over de pracht van Menelaus' paleis. Het Sparta der homerische gezangen is nog niet het gestrenge, puriteinsche, op hetwelk de Doriers gedurende ettelijke eeuwen hun stempel drukken zouden. Homerus denkt zich Sparta nog als een ander Troje, met een anderen koninklijken hof van Priamus. Helena komt er, te midden eener vorstelijke weelde, aangeschreden met eene waardigheid en staatsie, als die van Hecuba of Andromache in de Ilias.

De huishouding van Penelope is aanmerkelijk eenvoudiger, en Penelope zelve meer eene châtelaine dan eene koningin. Er wordt van eene stad Ithaka gesproken, in onderscheiding van het eiland; doch wij bekomen haar maar even te zien. Geen straten, geen wallen; alleen een marktplein. Ulysses maakt op ons den indruk, een vermogend landheer geweest te zijn. Zijn rijkdom bestaat voornamelijk in kudden: runderen, schapen, geiten, varkens. Paarden zijn op Ithaka onbekend. De woning, waar Penelope hare dagen slijt en Telemachus tot jongeling is opgegroeid, heeft, ofschoon ruim, de afmetingen noch het voorkomen van een paleis. Veeleer van eene voorname boerenhofstede, gedeeltelijk opgetrokken van hout. In de onmiddellijke nabijheid van den hoofdingang bevinden zich mesthoopen. De wapenen van Ulysses, opgehangen in de groote zaal, zijn gedurende zijne afwezigheid zwart geworden of aangeslagen door den rook. Onwillekeurig leidt men daaruit af, dat de groote zaal tevens voor keuken diende, en er geen schoorsteen was.

« PreviousContinue »