Page images
PDF
EPUB

III

Indien Milton bijwijlen, na het voltooijen der beide Paradijzen en van den Samson Agonistes, de dichterlijke werken zijner jeugd nog eens ter hand genomen, of ze betast en al het tusschenliggende weggedacht heeft, dan kan de vergelijking hem niet vrolijk gestemd hebben. Welk een knoestigen eik, door den bliksem in de kruin getroffen, doet het leven van sommige menschen uit den bloeijenden rozelaar hunner jonge jaren groeien !

Weinig scheppingen der beeldende dichterlijke fantasie zijn zoo liefelijk als de persoon van den twee of drieëntwintigjarigen Milton zelf, wanneer hij, pas van de akademie gekomen, bij zijn vader, den rustenden londenschen notaris en geldschieter, op het land gaat wonen. Achter hem ligt eene gelukkige jeugd, ligt de herinnering eener voortreffelijke moeder, ligt een welbesteede studententijd. Eerlang zal eene italiaansche reis zijne voorbereiding tot eene levenstaak voltooijen, welke nog geen bepaalde gedaante voor hem heeft aangenomen, maar van wier ernst hij bij voorbaat doordrongen is. Hij weet alleen, dat hij in geen geval predikant wil worden. Voor een aanleg als den zijnen vormen de zes jaren van het verblijf te Horton een ideale overgangstijd. In de dorpswoning zet hij er de klassieke studien voort, waarin hij aan de hoogeschool, en reeds als gymnasiast, zulke merkwaardige vorderingen gemaakt had. Hij geniet er van het schoonste engelsch landschap. In slechts vier of vijf uren kan hij de hoofdstad bereiken, en van het londensch leven in zich gaan opnemen wat hem aanstaat. Door brieven blijft hij in betrekking met jonge vrienden. Poëzie, gevoed door lezen, door muziek maken en nadenken, neemt al zijne dagen in beslag. Zijne Kerstode heeft reeds doen voorgevoelen, welke orgeltoonen eenmaal, wanneer hij zijn vollen wasdom zal bereikt hebben, van zijn speeltuig ruischen zullen. Doch voorshands is dat forsch geluid weder ingesluimerd, en heeft plaats gemaakt voor de zachter akkoorden van den Allegro en den Penseroso; heeft ruimte gelaten voor de bevallige allegorien van Comus en Arcadiers. Zijn uitwendig voorkomen zelf

teekent den voorbestemden dichter, dien nog geen enkel grievend leed getroffen heeft; die het leven nog alleen van zijne stemmig lagchende, zijne beminlijk weemoedige zijde kent. Om zijne slanke gestalte, zijne blozende gelaatskleur, zijne golvende blonde haren, zijne groote en schoone oogen, hebben de studenten te Cambridge hem een vrouwelijken bijnaam gegeven; en de jonge opgezetene van Horton is nog de freule van Christ-College".

Van de latijnsche verzen zijner akademische leerjaren zal ik alleen zeggen, dat er daaronder gevonden worden van eene betooverende volmaaktheid. Er moet tot Pulciano en de groote latinisten der italiaansche renaissance teruggegaan worden, om den jongen Milton op dit gebied overtroffen te zien. Noch Hugo de Groot, noch Broekhuizen, noch een der andere latijnsche dichters onder de Nederlanders, dunkt mij, hebben voor het beschrijven van hetgeen omging in hun eigen gemoed, in de doode taal zulk een gehoorzaam werktuig gevonden. De latijnsche verzen van Milton's jeugd treffen den hedendaagschen lezer meer, dan het latijnsch proza van zijn manlijken leeftijd. Toen hij met zijne Defensio pro populo anglicano tegen Salmasius en de legitimisten in het strijdperk trad, was zijn engelsche prozastijl reeds te gevormd, schijnt het, dan dat hij naar de kunstmatige wapenrusting der oudheid zich in allen deele meer voegen kon. Tijd- en landgenooten hebben dit proza kunnen vertalen, zonder dat van de zeggingskracht iets wezenlijks verloren ging: zoo zij beproefd hadden, het de verzen te doen, zou al de geur vervlogen zijn. Voor eene dichterlijke vertolking is zulke poëzie niet vatbaar. Ook bij de hoogste volkomenheid blijven de latijnsche verzen der nieuweren altijd voor een deel knutselwerk. Doch wanneer men die van Milton als modellen voor de zich oefenende schooljeugd beschouwt, dan vindt men ze bewonderenswaardig. Er is eene elegie van die soort, in den vorm van een brief uit Londen aan den schoolkameraad Charles Diodati te Oxford; eene andere elegie, verhalend wat den zanger, negentien jaren oud, in de Meimaand wedervoer. Er is een rijmbrief van den jongen dichter aan zijn vader, den oud-notaris; een goed dilettant-komponist, en meer dan dilettant, want in eene geschiedenis der engelsche muziek

wordt zijn naam met ingenomenheid vermeld. De gevoelens, in deze verzen uitgedrukt, zijn die van een knaap, niet af te slaan van de boeken, ijverig schouwburgganger, bewonderaar van de lente buiten, van de mooije meisjes in de stad, onbeloond aanbidder der schoonste van allen, gelukkig in de bewustheid dat zijn dichterlijke aanleg en de muzikale zijn vaders, hem aan dezen des te naauwer verbinden. Is het niet, vraagt hij, alsof Phoebus Apollo om hunnentwil, vader en zoon, zich in tweeën heeft gesplitst, en zij te zamen den geheelen god bezitten1? Kinderlijke droomerijen, geput uit de lektuur der dichters van het oude Rome; maar zoo onberispelijk uitgedrukt en van zooveel stijlbesef getuigend, dat men er de toekomst van een groot nationaal zanger in voorgevoelt.

De Kerstode, eerste voorname proeve van Milton's talent in de moedertaal, is het werk van een eenentwintigjarige; en geen ander bewijs is noodig, dat de natuur zelve de Lady van Christ-College tot dichter gevormd had. Men moet van Milton op Shelley overspringen, om in de engelsche letteren iets zoo zangerigs te vinden, gepaard aan iets zoo verhevens. Onze tijdgenoot, de fransche schilder Paul Chenavard, wien in 1869 de groote prijs van honderdduizend franken toegekend werd, schijnt mij toe, het onderwerp zijner Divina Tragedia aan dit lied van Milton ontleend te hebben. Laatstelijk hing Chenavard's doek in het muzeum van het Luxembourg. „Als de „dagen der meeste godsdiensten geteld zijn en de Christelijke Drieëenheid den hemeltroon bestijgt, worden de ten ondergang "Voorbestemde godheden getroffen door het zwaard des Doods, welke in dit werk wordt bijgestaan door den engel der Geregtigheid en des Geestes." Zoo luidt de beschrijving der schilderij, die voor het overige meer treft door grootschheid van gedachte en stoutheid van teekening, dan door schoonheid van kleur. De fraaiste partij is eene bezwijmde Venus, weggedragen door een Bacchus en een Amor. De zegepraal des christendoms wordt niet bovenal voorgesteld door een gewelddadig nederploffen of eene bloedige slagting, maar (in overeenstemming met het uitgewischt koloriet) door de tevens

1. Dividuumque Deum genitorque puerque tenemus.

geheimzinnige en tragische verbijstering der overwonnen en in het hart getroffen goden van den voortijd. Dit laatste is ook bij Milton de hoofdgedachte; en mogelijk blijkt uit deze opvatting, dat de puriteinsche ijveraar der volgende levensjaren toen nog niet ten volle bij hem ontwaakt was. De egyptische, de syrische, de grieksche goden en godinnen, aller licht taant bij het rijzen der ster van Bethlehem; aller rijk heeft uit. Maar het is eene onttrooning die zamengaat met een verscheurd gemoed. Met den kreet der smart galmt door het luchtruim eene weeklagt.

Door het gevoel van dit waardige in de zegepraal der nieuwe godsdienst, die als eene zon zich aan de kimmen vertoont en statig, alleen door de kracht van haar weldadig schijnsel, al klimmend de nevelen verdrijft, wordt het geheele vers beheerscht. De woorden golven met zulk een muzikalen klank, het metrum zelf heeft iets zoo welluidends, dat men in de velden van Efrata de herderssymfonie van Beethoven waant te hooren uitvoeren. Tegelijk is de stijl breed, de toon diep; diep als de afgrond, waarin de oude Slang, algemeene vijand van het menschelijk geslacht, zich naar omlaag voelt tuimelen. Onder de gedichten van Milton's jeugd wordt geen ander zoo teregt voor een præludium van het Verloren Paradijs gehouden, als deze ode On the morning of Christ's nativity.

Aan het hof van Karel I, waar Van Dyck een gunsteling was, had in den persoon van Henry Lawes ook de muziek haar aanvoerder. Een sonnet van Milton aan Lawes bewijst, hoe hoog deze bij zijne tijdgenooten aangeschreven stond. Dante, zegt Milton, Dante zal in het toekomend leven de Faam vrijheid schenken, vriend Harry boven vriend Casella te stellen, zingend verrast aan den voet van den Louteringsberg. Lawes' streven bedoelde, engelsche woorden te doen bezigen voor engelsche melodien; en hij was het, die de muziek voor Milton's Comus schreef.

Die Comus, met den Samson Agonistes Milton's eenige voorname bijdrage tot de tooneelpoëzie en insgelijks in den griekschen stijl (alleenspraken, zamenspraken, en koren), is een ander hoofdwerk uit de hortonsche studiejaren, vóór de italiaansche reis. De zanger der verheven Kerstode verdwijnt hier, schijnbaar, om plaats te maken voor den wereldschen zinne- en minne

[blocks in formation]

speldichter. Comus, een mythologische zoon van Bacchus bij de toovenares Circe, is een type van manlijke jeugd en schoonheid, maar ook van manlijke uitgelatenheid en weelderigen Just; een dichterlijk pretmaker en doordraaijer. Eene jonkvrouw, verdwaald in een bosch, waar twee ridderlijke broeders, haar geleide, naar den weg zijn gaan vragen en haar een oogenblik alleen gelaten hebben, ontmoet Comus. Hare schoonheid en een lied, door haar gezongen, brengen hem in vervoering en doen hem haken naar haar bezit. Hij troont haar mede naar zijn slot, en beproeft haar om te praten. Maar zij luistert niet naar hem. In naam der eerbaarheid, wier beeld zij is, wederlegt zij zegevierend al zijne drogredenen. Wanneer hij ten slotte geweld bezigt en door een toovermiddel haar aan de plaats boeit, dan wordt zij ontzet door de broeders die Comus op de vlugt drijven en eene hulpvaardige stroomnimf aanroepen.

Eene vijftienjarige Lady Alice Egerton, dochter van den graaf van Bridgewater, heeft op Ludlow Castle, het buitenverblijf harer ouders en onder hunne oogen, in dit lyrisch tooneelstukje, als men het zoo noemen wil, de vrouwelijke hoofdrol vervuld. Hare twee eigen jongere broeders, knapen van dertien en veertien, speelden voor de ridders. Milton was toen nog weinig bekend; en het vermoeden ligt voor de hand, dat hij het tekstboekje van Comus geschreven heeft op verzoek van Lawes, den komponist der groote wereld. De jaren en het aanzien der jonge vertooners (graaf Bridgewater was onderkoning van Wales) verklaren den hoofschen, kieschen toon van het gedicht. De hoofdinhoud is eene verheerlijking der ingetogenheid; eene waarschuwing tegen de bekoring der zinnen; een beroep op de goddelijke bescherming, verpand aan de deugd.

Ook in dit genre is Milton, naar men ziet, zichzelf gebleven. Hij had een aangeboren afschuw van elke losbandigheid, en was een puritein in de zeden, haast vóór hij het werd in het geloof. Wat den vorm aangaat, herinnert Comus meer aan de poëzie welke in Engeland Milton voorafgegaan, dan die in Pope's eeuw op hem gevolgd is. Men ontmoet er noch de regelmaat van Pope zelf, noch die van Gray of van Goldsmith. Het is de taal van Spenser en van Shakespeare, toegepast op een onderwerp van eigen keus of eigen vinding.

« PreviousContinue »