Page images
PDF
EPUB

Wishing me like to one more rich in hope,
Featured like him, like him with friends possess'd,
Desiring this man's art and that man's scope,
With what I most enjoy contented least;
Yet in these thoughts myself almost despising,
Haply I think on thee, and then my state,
Like to the lark at break of day arising
From sullen earth, sings hymns at heavens gate;
For thy sweet love remember'd such wealth brings
That then I scorn to change my state with kings

Kan het verschijnen dezer sonnetten, tien, twaalf of nog meer jaren na het zamenstellen, op Shakespeare's verplaatsing naar Stratford-on-Avon van invloed geweest zijn? Is welligt het overgeven der handschriften aan een boekverkooper-spekulant, achter zijn rug, door hem als verraad van de zijde des eenmaal gevierden vriends beschouwd? Heeft dit er misschien toe bijgedragen, hem van Londen te vervreemden? Niet waarschijnlijk. Doch gelijk al het andere, wat dien geheimzinnigen vriend betreft, ligt ook dit in het duister. In geen geval is door het weinige, wat ik aanvoerde, de stof der sonnetten uitgeput. Ik stelde slechts de termen van het vraagstuk.

III.

Het kleine geschrift van den heer Kok over Shakespeare is de laatste bladzijde van een groot werk: eene vertaling van al de zeven en dertig Plays, in hollandsch dicht en hollandsch ondicht.

Hetgeen van die vertolking, welke den schrijver eene reeks van jaren heeft beziggehouden, af en toe mij onder de oogen gekomen is, heb ik steeds verdienstelijken arbeid van den tweeden rang gevonden. Men zegt somtijds: welk dichterlijk genot schenken ons die vertalingen? Wat kan zulk een surrogaat ons schelen? Stuiten wij, onder het lezen in Shakespeare, op eene vreemde uitdrukking, eene duistere toespeling, een moeijelijken volzin, dan raadplegen wij een kommentaar of een woordenboek. Doch ik vraag terug: is het dan niets, in den vorm eener met zorg en liefde bewerkte overzetting, zulk een

woordenboek steeds bij de hand te hebben? Heeft de heer Kok een groot gedeelte van het nederlandsch publiek niet wezenlijk aan zich verpligt?

Ook aan zijne studie over Shakespeare's leven en werken gevoelt men, dat zij in woordenboekstijl geschreven is; en zeker is dit slechts een half kompliment. Doch de werken zijn zoozeer zichzelf tot aanbeveling, van het leven valt zoo weinig met volle zekerheid te zeggen, dat over de eerste niet behoeft uitgeweid, het laatste bijna niet aanschouwelijk kan gemaakt worden. Wie daarover voor een publiek van oningewijden schrijft, handelt wél, wanneer hij zich tot eenige dorre opgaven en eenige drooge gevolgtrekkingen bepaalt, hoogstens eene enkele maal afgewisseld door een dieper blik in het onderwerp.

Dr. Burgersdijk is evenmin dichter als de heer Kok, en zijne vertaling der Sonnets kan insgelijks alleen diensten bewijzen. als vademecum. Zelfs volgt zij William Shakespeare's Sonette in Deutscher Nachbildung von Friedrich Bodenstedt (Berlijn 1873, vierde druk) tot in kleinigheden zoo digt op den voet, dat wie in de gelegenheid was deze duitsche bewerking te raadplegen, de hollandsche bijna overbodig moet achten. Bodenstedt's boekje is aan Prof. Delius opgedragen: Dr. Burgerdijk's boekje ook. Bodenstedt's voorrede eindigt met het grafschrift door Milton: Dr. Burgerdijk's voorrede çok. Bodenstedt's beschouwingen over het vertalen zijn woordelijk ook de zijne. Bodenstedt vult de verzameling der Sonnets met twee uit den Passionate Pilgrim aan: onze landgenoot evenzoo. In zijne noten wijst Bodenstedt op twee grove fouten in de fransche proza-vertaling van wijlen den jongen Hugo: de twee zelfde fouten, geen andere, vindt men ook bij Dr. Burgersdijk aangehaald. Bodenstedt beroemt er zich op, slechts éénmaal, kieschheidshalve, Shakespeare een ander beeld te hebben laten gebruiken dan in het oorspronkelijk: Dr. Burgersdijk zegt hetzelfde van dezelfde uitdrukking in hetzelfde sonnet. Doch wat het voornaamste is: Bodenstedt, die de autobiografische verklaring der sonnetten verwerpt, verwerpt ook de rangschikking der oorspronkelijke uitgaaf, en volgt, gelijk vóór hem reeds door François-Victor Hugo gedaan was, eene split

sing van eigen vinding. Rekenschap van die handelwijze geeft hij niet, al belooft hij ze; maar brengt de sonnetten onder drie of vier hoofden, zouden wij zeggen, nagenoeg overeenkomend met de afdeelingen van Gustave Droz' geestigen fantasieroman, waarnaar De Veer te onzent zijn Trou-ringh voor het Jonge Holland vormde. En ook hierin houdt Dr. Burgersdijk zich strikt aan zijn duitschen voorganger: door geen ander beginsel geleid, dan dat Bodenstedt's rangschikking hem gebleken is, den lezers aangenaam te zijn. De vertaling van Dr. Burgersdijk geeft op die wijze tegelijk minder, meer, en iets anders, dan het oorspronkelijk. Zij is een poëtische leiddraad bij het mijmeren over vriendschap, liefde, en jonge oudervreugde; een hollandsche Monsieur, Madame et Bébé in verzen; een dichtbundeltje, welks fraai papier, nette druk en onschadelijke inhoud het eene plaats op het boekenrekje van beschaafde meisjes verzekeren, maar dat met de oude sonnetten van 1609, wat den geest betreft, haast meer eene tegenstelling vormt, dan het als een facsimilé daarvan beschouwd kan worden. Toch zal menige nederlandsche jonge jufvrouw en menig nederlandsch jong heer van den tegenwoordigen tijd, nadat zij in den engelschen tekst zich verdiept hebben, de vertaling van Dr. Burgersdijk, die in een uitgewischt en onhistorisch verband de woorden doorgaans gelukkig teruggeeft, met vrucht kunnen raadplegen. Geenszins den eersten den besten is het gegeven, Shakespeare op die wijze in het hollandsch over te brengen; en mag het ons verwonderen, zoo onze landgenoot veel aan den Duitscher ontleend heeft? De Duitschers hebben sedert honderd jaren Shakespeare in alle rigtingen doorkruist. Doch ik keer nog even tot mijn onderwerp terug. De band tusschen Poems en Plays is los, zeer los; maar is dit toch in minder mate, dan bij eene eerste kennismaking het geval schijnt te zijn. Het karakter van Lucretia in The Rape, is reeds dat van een dier antieke vrouwen, gelijk Shakespeare naderhand er in Coriolanus, in Antonius en Cleopatra schilderen zal. De plaats in As you like it, waar Oliver aan Celia en Rosalinda verhaalt, hoe, toen hij lag te slapen aan den voet van een eik en hij door den edelmoedigen Orlando gered is, een adder zich om zijn hals was komen kronkelen

terwijl eene uitgevaste leeuwin slechts het oogenblik van zijn ontwaken verbeidde, in dit landschap, in dit dierenstuk, afkomstig uit Shakespeare's hoogsten bloeitijd, herkent men aanstonds den dichter eener reeds genoemde bladzijde in Venus en Adonis. De taal der liefde in Romeo en Julia, der vertwijfeling in Hamlet, is uit de taal der sonnetten regtstreeks voortgekomen. De sonnetten verraden een gemoed, vatbaar voor de ongemeenste soort van jaloezie, en hetwelk den blik slechts in zichzelven behoefde te slaan, om voor anderen de kweilingen van Othello waarschijnlijk te kunnen maken. Het beeld van Angelo, den huichelaar van Measure for Measure, is geteekend met een welgevallen, alsof het de beschrijving van een persoonlijk feit gold en de dichter afrekening hield met een type, waartegen geheel zijn natuurlijke aanleg in opstand plag te komen. Denzelfden hartgrondigen vijand der tartufferie leert men uit de sonnetten kennen; en, daarnevens, den niet minder hartgrondigen van de tyrannie des gepeupels. De sonnetten zijn geschreven door denzelfden man, die eerlang in Koning Hendrik de Zesde al zijne minachting voor de demokratie over het hoofd van den volksmenner Jack Cade zou uitstorten ; in de keus zijner onderwerpen altijd door aristokratische neigingen bestuurd zou worden. De kiesche vriendschap, voorgesteld in den Koopman van Venetie, wekt onmiddellijk de herinnering der soort van eeredienst, die wij in de klinkdichten Shakespeare zijn jongen edelman zien wijden. In Hendrik de Vierde en Hendrik de Vijfde schemeren de punten van overeenkomst telkens door. Hier vooral is het, in deze groep der historiespelen, dat men den sonnettist keer op keer meent te herkennen in den dramadichter.

Doch nu is het merkwaardig, dat terwijl in de sonnetten het leven bijna niet los wil komen uit den dop, het in deze drama's als naar voren springt. Zeer mogelijk heeft Shakespeare zelf de sonnetten fraaijer gevonden, kunstiger, meer in overeenstemming met de waardigheid van het onderwerp. In N°. 100 schijnt hij over zijne tooneelwerken te spreken als base subjects, aan wier behandeling een tijd verbeurd wordt, dien het betaamt te lossen door de gentle numbers der sonnetten. Wij daarentegen zien eerst in de drama's hem zich

verheffen boven zijne stof en boven zichzelven. In de sonnetten schijnt hij nog te slapen, het eene oogenblik door liefelijke droomen bekoord, het andere aan schrikbeelden ten prooi. In de drama's is hij klaar wakker. Hij zoekt daar niet langer in het gemanierde een middel, om aan de banaliteit te ontkomen. Het banale-zelf maakt hij er dichterlijk.

Gervinus en anderen vóór hem hadden het denkbeeld lief, dat wij voornamelijk in den Harry Monmouth, prins van Wales, die in de eerste bedrijven van Hendrik de Vierde zich vergooit en in de laatste zich de meerdere zelfs van den edelen Hotspur toont, eene afschaduwing van Shakespeare te zien hebben: paljas geweest, seraf geworden, en reeds met vleugelen toegerust, toen hij de zotskolf nog voerde.

De voorstelling lokt aan, en behoeft voor een deel slechts uitbreiding, voor een ander slechts beperking. Op den voorgrond blijft staan, dat wij er wel nimmer in zullen slagen, den geheelen Shakespeare op die wijze te verklaren. Het onnaspeurlijke is een der kenmerken van het genie. Al kon aangetoond worden dat de stof voor sommige beroemde mannen karakters, regtstreeks of bij tegenstelling, door Shakespeare aan zijn eigen binnenste ontleend is, van waar had hij die onbegrijpelijke vrouwenkennis, welke in haast nog hooger mate onze bewondering wekt? Lady Percy in Hendrik de Vierde, prinses Cathérine in Hendrik de Vijfde, mogen het antwoord geven. Wij moeten het schuldig blijven.

Harry Percy, bijgenaamd Hotspur, is in Hendrik de Vierde, eerste gedeelte, naar leeftijd zoowel als rang de mededinger van Harry Monmouth, den wettigen troonopvolger. De dichter heeft hem te dien einde een twintigtal jaren jonger gemaakt dan hij in de geschiedenis optreedt. Aanvankelijk ziet men in Hotspur slechts den type eener manlijke zielegrootheid, die het hart van iederen weldenkenden Brit hoog moet doen kloppen. Hij handelt naar eene zinspreuk, welke uit het diepst van Shakespeare's ziel geweld schijnt. Den dichter knaagt het geweten, wanneer hij van zichzelven bekennen moet: Most true it is that I have look'd on truth askance and strangely. Dezelfde volstrekte waarheidsliefde is Hotspur's leus: O, while you live, tell truth, and shame the devil! De eenige scha

« PreviousContinue »